De populairste Engelse woorden 801 - 850

 0    50 フィッシュ    Engnl1000
mp3をダウンロードする 印刷 遊びます 自分をチェック
 
質問 答え
to spend
I spent all my money.
学び始める
uitgeven
ook: "besteden" (de tijd)
Ik heb al mijn geld uitgegeven.
certain
It's certain.
学び始める
zeker
Het is zeker.
major
This is a major problem.
学び始める
groot
Dat is een groot probleem.
to charge
I need to charge my phone.
学び始める
opladen
Ik moet mijn telefoon opladen.
needed
Past simple en past participle van "to need"
She needed some rest.
学び始める
had nodig, hadden nodig
Ze had rust nodig.
deep
Please take a deep breath.
学び始める
diep
Haal even diep adem.
to hide
Hide under the table!
学び始める
verbergen
Verberg je onder de tafel!
hundred
Can you lend me a hundred dollars?
学び始める
honderd
Kan je me een honderd dollars lenen?
English
I want to learn English.
学び始める
Engels
Ik wil Engels leren.
bought
Past Simple en past participle van "to buy"
I bought this for you.
学び始める
kocht, kochten
of "hebben gekocht"
Ik heb dit voor jou gekocht.
key
We have a key to this door.
学び始める
de sleutel
We hebben een sleutel tot deze deur.
to cry
Don't cry.
学び始める
huilen
Huil niet.
history
History lessons are boring.
学び始める
de geschiedenis
Geschiedenislessen zijn zo saai.
interested
I'm interested in politics.
学び始める
geïnteresseerd
Ik ben geïnteresseerd in de politiek.
trip
Let's take a trip to the mountains.
学び始める
het uitstapje, de excursie
Laten we een uitstapje naar de bergen maken.
to lead
Drugs lead to troubles.
学び始める
leiden
Drugs leiden tot problemen.
window
Could you close the window?
学び始める
het raam
Kan jij het raam even sluiten?
to enjoy
Did you enjoy your holidays?
学び始める
plezier hebben, genieten
Had je veel plezier op vakantie?
system
It's a complicated system.
学び始める
het systeem
Het is een gecompliceerd systeem.
sake
"for the sake of..." of "for someone's sake"
I'm doing this for the sake of our children.
学び始める
het belang
Ik doe het in het belang van onze kinderen.
fell
Past simple van "to fall"
He fell down the stairs.
学び始める
viel, vielen
Hij viel van de trap.
anywhere
I can sleep anywhere.
学び始める
overal
Ik kan overal slapen.
quickly
You need to work more quickly.
学び始める
snel
Je moet sneller werken.
to cover
My father will cover all the expenses.
学び始める
dekken, bedekken
Mijn vader zal alle kosten dekken.
sitting
Present participle van "to sit"
They are sitting on the stairs.
学び始める
zitten
Zij zitten op de trap.
ran
Past simple van "to run"
He ran to the bus stop.
学び始める
rende, renden
Hij rende naar de bushalte.
church
Do you go to church?
学び始める
de kerk
Ga je naar een kerk?
surprise
This is a big surprise.
学び始める
de verrassing
Dat is een grote verrassing.
to carry
You shouldn't carry it alone.
学び始める
dragen
Je moet het niet alleen dragen.
situation
We are in a difficult situation.
学び始める
de situatie
Wij zitten in een moeilijke situatie.
tea
Do you want some tea?
学び始める
de thee
Wil je wat thee?
smart
It was a smart decision.
学び始める
slim
Dat was een slimme beslissing.
to force
He forced me to sign the documents.
学び始める
dwingen
Hij dwong mij de documenten te ondertekenen.
to teach
Will you teach me to dance?
学び始める
leren
Zal jij mij leren dansen?
interesting
It's an interesting idea.
学び始める
interessant
Het is een interessant idee.
information
This information is false.
学び始める
de informatie
Deze informatie is vals.
problems
meervoud van "a problem"
Not all problems can be solved.
学び始める
problemen
Niet alle problemen kunnen opgelost worden.
Paris
It's my dream to go to Paris.
学び始める
Parijs
Het is mijn droom om naar Parijs te gaan.
professor
This professor can't teach.
学び始める
de professor, de leraar
Deze professor kan niet leren.
box
What's inside this box?
学び始める
de doos
Wat zit in deze doos?
often
Do you come here often?
学び始める
vaak, dikwijls
Kom je vaak hierheen?
plane
Our plane departs in 20 minutes.
学び始める
het vliegtuig
Ons vliegtuig vertrekt over 20 minuten.
dress
Isn't my dress too short?
学び始める
de jurk
Is mijn jurk niet te kort?
lunch
Let's have lunch together.
学び始める
de lunch
Laten we samen lunchen.
thousand
It's two thousand sixteen.
学び始める
duizend
Het is tweeduizend zestien.
to smell
This rose smells amazing.
学び始める
ruiken
Deze roos ruikt lekker.
missing
Present participle van "to miss"
I found the missing part.
学び始める
missend
Ik heb het ontbrekende deel gevonden.
third
He finished third in the competition.
学び始める
derde
Hij werd derde in de wedstrijd.
ground
Don't lie on the ground!
学び始める
de grond
Lig niet op de grond!
crying
Present participle van "to cry"
Why is she crying?
学び始める
huilen
Waarom huilt ze?

コメントを投稿するにはログインする必要があります。