1. rekenen
Je kan altijd op mij rekenen.
Op zijn hulp kan men niet rekenen.
Je kan erop rekenen dat we de volgende keer een betere service zullen leveren.
Je kan altijd op Jane rekenen om het te zeggen zoals het is.
Een computer kan heel snel rekenen.
Men kan op haar rekenen.
オランダ語 "という言葉rechnen"(rekenen)集合で発生します。
duits kapitel 6 lernbox 2