1. bel
Ik bel je later terug.
Ik bel ze morgen, als ik weer terug ben.
Weet ik, zei Al-Sayib, terwijl hij een nieuwe fles Fanta haalde. "Dit is een serieuze aangelegenheid. Maar waarom bel je?"
Ik bel je van zodra ik in de luchthaven ben.
In geval van brand, bel 119.
Hallo, ik ben er even niet. Laat een boodschap achter of bel later terug. Bedankt.
Bel me om vier uur. Ik moet de eerste trein nemen.
Als ik ze bel, neemt er niemand op.
Bel me onmiddellijk nadat je hem hebt ontmoet.
オランダ語 "という言葉bell"(bel)集合で発生します。
2000 Most Used Dutch Words (1/2)