1. dood
Hij is dood.
In deze wereld kan niets zeker genoemd worden, behalve de dood en belastingen.
Het gerucht over haar dood bleek niet waar te zijn.
Een ideale baas is als de dood: hij vergeet niemand.
Dood?
Zijn dood is een groot verlies voor onze firma.
De dood is slechts een horizon; en een horizon is niets anders dan de grens van ons gezichtsveld.
Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan. Maar waarom het risico nemen?!
Hij werd geraakt door een auto en was op slag dood.
3 dagen na de dood blijven haar en nagels groeien, maar er komen minder telefoonoproepen.
Gelukkige chocolade die, na de wereld te hebben doorkruist doorheen de glimlach van de vrouwen, de dood vond in een heerlijke en smeltende kus van hun mond.
Valt de boer dood van de tractor, staat aan de bosrand een reactor.
Je gaat toch niet dood, hé?
Hij zag eruit alsof hij sliep, maar eigenlijk was hij dood.
Als die jongen niet dood was gegaan in het verkeersongeval, was hij nu een student geweest.
オランダ語 "という言葉death"(dood)集合で発生します。
2000 Most Used Dutch Words (1/2)dutch week 45