1. wacht
De ongelukkige! Ze weet zelfs niet wat haar wacht.
Kom, Emilia! Je vader wacht op jou.
De jongen op wie zij wacht is een vriend van mij.
Wacht u even?
Het zou kunnen dat het geluk dat ons daar wacht, helemaal niet het soort geluk is dat we onszelf toewensen.
Een Engelsman, een Belg en een Nederlander gaan een café binnen en nemen plaats aan de toog. Zegt de barkeeper: "Wacht even, is dit een mop of zo?"
Fanta drinken en noobs vertellen dat ze hun kop moeten houden, antwoordde Al-Sayib, terwijl hij een slokje van de eerdergenoemde Fanta nam. "Wacht even, met wie spreek ik?"
Ik wil dat je op me wacht totdat ik klaar ben met mijn werk om zeven uur.
Kun je niet één keer op tijd komen? Ik wacht al een heel uur op je.
Hij kon de betrekking niet in de wacht slepen.
Al twintig jaar wacht ik op een echt geschikte en betaalbare elektrische auto.
Wacht even, zei Dima, terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn haalde, "ik weet iemand die me wel wat geld zou kunnen lenen."
Ik hoop dat hij op me wacht.
Wacht even, ge wordt naar huis gevoerd met de ziekenwagen.
De soldaten stonden op wacht bij de brug.
オランダ語 "という言葉guard"(wacht)集合で発生します。
2000 Most Used Dutch Words (1/2)2. bewaker