1. hard
Goede studenten studeren hard.
Werk heel hard.
Hij werkt hard om zijn groot gezin te onderhouden.
Ze sloeg hard op de bal.
Hoe hard je ook "Oe-oe!" roept, in een wolf verander je toch niet.
Het leven is hard, maar ik ben harder.
Het regende hard de hele dag door.
Ik werkte de hele dag hard, dus ik was erg moe.
Ik kan net zo hard rennen als Bill.
Het geluid staat erg hard.
Ge hebt maanden hard gewerkt, en ge verdient zeker een vakantie.
Van hard werken is nog nooit iemand dood gegaan. Maar waarom het risico nemen?!
Hoe hard je het ook probeert, Engels leer je niet in twee, drie maanden.
Het is een goed idee zich te bedekken als de zon zo hard schijnt.
Ga niet naar buiten, het regent hard.
オランダ語 "という言葉hard"(hard)集合で発生します。
Top 300 adjectives in Dutch 1-502000 Most Used Dutch Words (1/2)