1. zus
Mijn zus is beroemd.
Ze moest haar zus verzorgen.
Ik ben zeker dat hij in mij mijn zus dacht te herkennen.
Zij is mijn oudere zus.
Ik heb twee broers en één zus.
Ik probeer contact te krijgen met haar zus.
Is dit jouw glas of dat van je zus?
Het is lang geleden dat ik mijn oudere zus nog gezien heb.
Kunt ge haar onderscheiden van haar zus?
Maar over zijn zus kunnen we zeggen, dat ze zo hatelijk werd, dat haar eigen moeder ze wegjoeg; en het ongelukkige meisje had zoveel gelopen en niemand gevonden, die haar wilde opvangen, dat ze weldra omkwam in een hoek van het bos.
Vroeger speelde ik met mijn zus in het park.
In plaats van haar ging haar zus mee met hen.
Straks is onze zus bij ons.
Mary is niet zo actief als haar zus.
Gisteren is mijn zus naar Kobe gegaan.
オランダ語 "という言葉sister"(zus)集合で発生します。
Engels 1 September 2015Familieleden in het Engels2000 Most Used Dutch Words (1/2)engels leren2. de zus
オランダ語 "という言葉sister"(de zus)集合で発生します。
Most common Dutch words 651 - 70018. Family 13. de zuster
オランダ語 "という言葉sister"(de zuster)集合で発生します。
De populairste Engelse woorden 401 - 450People - De personenDe personen - People