1. lief
Hij was zeer lief voor hen.
De kat is heel lief.
Mijn lief katje is al een week verdwenen.
Als ge wilt geliefd zijn, heb dan lief!
Het kindje begon zijn nieuwe moeder lief te hebben.
Heb uw naaste lief als uzelf is een citaat uit de Bijbel.
Hij is altijd lief met de dieren.
De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.
Ze is inderdaad een lief meisje.
Probeer iedereen lief te hebben.
Het meisje dat in de bakkerij werkt, is lief.
Mijn lief houdt niet van mij.
2. liefje
Eerlijk, liefje, het kan mij niet schelen.
Waarom huil je, liefje?
オランダ語 "という言葉sweetheart"(liefje)集合で発生します。
2000 Most Used Dutch Words (1/2)