1. huilen
Niet huilen alsjeblieft.
Je stem deed me huilen.
Moeten is dwang en huilen is kindergezang.
Hij begon te huilen.
Waarom huilen die kinderen steeds?
Ik probeerde haar op te beuren, maar ze deed niks dan huilen.
Huilen met de wolven in het bos.
Gisternacht heb ik honden horen huilen.
Maar even serieus, om aflevering 21 moest ik zowat huilen van het lachen.
Alleen gelaten begon het kleine meisje te huilen.
Het is niet erg, je hoeft niet te huilen.
Ik had het gevoel dat ik moest huilen toen ik het nieuws hoorde.
Toen hij het lawaai hoorde begon mijn broer te huilen.
Niemand kan het boek lezen zonder te huilen.
オランダ語 "という言葉llorar"(huilen)集合で発生します。
Spaans voca hoofdstuk 1/2 VWO 4