1. post
De post is hier dichtbij.
Hij droeg het pak naar de post.
Vergeet niet de brief op de post te doen.
De post wordt bezorgd voor de middag.
De secretaresse opende de post welke die ochtend geleverd was.
Was er post voor mij?
Wat is het probleem, als ik om het kwartier mijn elektronische post controleer?
2. kraam
3. gezet
Poetin zei dat terroristen "in de plee in de week gezet" moeten worden.
Hij werd gevangen gezet.
オランダ語 "という言葉puesto"(gezet)集合で発生します。
Spaans Hoofdstuk 3 en 4