1. zwak
Ann heeft een zwak voor chocolade.
De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
Hoewel hij zwak was als zuigeling, is hij nu heel sterk.
オランダ語 "という言葉faible"(zwak)集合で発生します。
Français - Néerlandais2. laag
Er ligt een laag bladeren op het gangpad.
Deze lessenaar is iets te laag voor mij.