1. rondje
2. beurt
Jij bent aan de beurt.
Het is uw beurt.
Het was mijn beurt om de kamer te kuisen.
De auto moet morgen naar de garage voor een grote beurt. Daar zal ik wel weer een paar honderd euro armer van worden.
Is het mijn beurt?
Wie is aan de beurt?
Het is jouw beurt om te zingen.
Het oude zomerhuis had slechts één bed, daarom sliepen we er om de beurt in.
Wie zijn beurt is het?
3. toren
Hebt ge de Toren van Tokio al gezien?
Ik kon een toren onderscheiden in de verte.
Eigenlijk wilde ik een jonkvrouw zijn in een toren die bewaakt wordt door zeven draken, en dan zou een prins op een wit paard alle draken hun kop afhakken en mij bevrijden.
Er staat een oude toren midden in het dorp.
Hoe hoog is die toren?
De toren was in verval.