1. glas
Mag ik alstublieft een glas water?
Laat dat glas niet vallen.
Hij dronk een glas rode wijn.
Een glas water alstublieft!
Hij creëert een storm in een glas water.
Dit glas bevat water.
Er is weinig water in het glas.
De maat is vol! zei de waard boos terwijl hij mijn glas nog een laatste keer vol schonk.
Een glas koud water is heel verfrissend bij zeer warm weer.
U moet twee- à driemaal daags een tablet innemen met een glas water.
Bierflesjes zijn van glas.
Glas wordt gemaakt van zand.
Is dit jouw glas of dat van je zus?
Giet geen heet water in het glas, of het zal barsten.
Hij begon zijn maaltijd met het drinken van een half glas bier.
オランダ語 "という言葉čaša"(glas)集合で発生します。
U blagovaonici na nizozemskom