1. bomen
De bomen zijn groen.
Geld groeit niet aan de bomen.
Ze hebben alle dode bomen geveld.
Katten kunnen in bomen klimmen, maar honden niet.
De wind kuste de bomen teder.
Apen klimmen in bomen.
Na de storm was de weg door omgevallen bomen geblokkeerd.
De weg is versperd door omgevallen bomen.
Hij ziet het bos niet door al die bomen.
De bomen staan onbeweeglijk, gehuld in de schemering, rijkelijk bedekt met dauwdruppels.
Het was fris in de schaduw van de bomen.
Deze bomen nemen het zicht weg.
De bladeren van de bomen worden bruin in de herfst.
Hoge bomen vangen veel wind.
Het zijn zij die deze bomen geplant hebben.
2. boom
Mijn boom had enkele bloesems maar geen enkele vrucht.
Zelfs steenkool bewaart de structuur van de boom.
Ik heb mijn hond vastgebonden aan een boom in de tuin.
Ze hakten de boom om.
Een mens die een boom heeft ingeslikt, verandert in een boom die een mens heeft ingeslikt.
Een verstandige vogel kiest zijn boom. Een wijze dienaar kiest zijn meester.
De appels van onze eigen boom smaken veel beter dan de bespoten appels uit de supermarkt.
We schuilden achter een grote boom.
De vrouw die onder die boom daar zit, ziet er treurig uit.
De boom is getroffen door de bliksem.
Zo de boom, zo de vruchten.
Ik herinner mij niet wanneer ik voor het laatst in een boom geklommen ben.
Ik moest onder een boom gaan schuilen voor de regen.
De boom kon ieder moment gaan vallen.
Zij zat onder een boom.
オランダ語 "という言葉arbor arbores"(boom)集合で発生します。
les 1 flumen vertaling woordjes la-nl