1. kleur
Ik hou ook van deze kleur.
Vind je dit een mooie kleur?
Mijn favoriete kleur is rood.
Liefde heeft geen kleur, liefde geeft kleur.
Deze handdoeken hebben hetzelfde kleur maar een verschillende grootte.
Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.
2. kleurig
3. kleurrijke
オランダ語 "という言葉kolorowy"(kleurrijke)集合で発生します。
Nederlands - podstawy 7