辞書 ポーランド語 - オランダ語

język polski - Nederlands, Vlaams

omawiać オランダ語:

1. bespreken bespreken


1. een kamer in een hotel bespreken 2. een probleem bespreken 3. een boek bespreken
een kamer in een hotel bespreken
Ik zal dat met hem bespreken als hij nog eens komt.
Zullen we dit bespreken onder een kop koffie?
Ik zal het probleem uitvoerig met je bespreken.
Alleen ga ik niet naar de cinema, want na de film wens ik die graag te bespreken met iemand.
Ze bespreken het probleem.
Ik heb een urgente zaak met je te bespreken.

オランダ語 "という言葉omawiać"(bespreken)集合で発生します。

500 czasowników po niderlandzku 51 - 100
Hoe ouder, hoe wijzer
het is een jongen
czasowniki neregularne