1. fruit
Ik wil goede groenten kweken, rijst, fruit enzovoort.
Vers fruit is goed voor uw gezondheid.
Mijn vader eet weinig fruit.
We stopten het fruit en de groenten in zakken.
Ik hou van fruit zoals druiven en perziken.
Een rotte appel in de mand maakt al het gave fruit te schand.
Neem wat fruit, als je wilt.
Wij hebben enkel rijp fruit verzameld.
Ze zijn dol op fruit.
Ik eet een stuk fruit.
Welk fruit hebt ge het liefst?
オランダ語 "という言葉owoce"(fruit)集合で発生します。
Holenderski rozdział 1de boodschappenNiderlandzki moduly2. het fruit