1. scheiden
/ scheid/ scheidde(n)/ h.z. gescheiden
Ik zou liever scheiden.
オランダ語 "という言葉rozwód"(scheiden)集合で発生します。
Fiszka już trzecia w tym roku2. de scheiding
オランダ語 "という言葉rozwód"(de scheiding)集合で発生します。
14/2 Trouwen, samenwonen en scheidenRozdział 12 i 133. de echtscheiding
4. scheiding
Het moet enorm moeilijk voor haar zijn het huishouden alleen te runnen na de scheiding.
Het was voor iedereen duidelijk dat het huwelijk vroeg of laat op een scheiding zou uitdraaien.
5. Echtscheiding
De Katholieke Kerk is tegen echtscheiding.