1. het speelgoed
オランダ語 "という言葉zabawka"(het speelgoed)集合で発生します。
Duolingo cz82. speelgoed
Dit stuk speelgoed is van hout.
Als je dat waterpistool wilt hebben, moet je er zelf maar voor sparen. Ik kan geen speelgoed voor je blijven kopen. Het geld groeit niet op m'n rug.