1. geel
Bananen zijn geel.
Dit lelijke geel herinnert mij aan de kleur van uw laken.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
In de herfst worden de bladeren geel.
De deur van het kantoor is geel.
2. goud
Alles wat de prinses omringt is van goud: tafels, stoelen, schotels, bekers en meubels.
Goud is zwaarder dan ijzer.
Goud roest niet.
Het is niet al goud dat blinkt.
Ze is beleefd en rustig, met een hart van goud.
Eigen haard is goud waard.
Morgenstond heeft goud in de mond.
Is dat zuiver goud?
Beter deugd zonder goud, dan goud zonder eer.
Wat is zwaarder, lood of goud?
In plaats van koper zal ik goud brengen.
Spreken is zilver, zwijgen is goud.
Voor geen goud!
Zwijgen is goud.
Mijn vader is een man van goud.