1. zoek
Ik zoek mijn sokken.
Ik zoek een warme, wollen rok.
Zoek geen uitweg in geweld.
Zoek de verloren sleutel.
Ik zoek een jas in mijn maat.
Ik ging de stad in, op zoek naar een goed restaurant.
Als je de betekenis van een woord niet kent, zoek het dan op in het woordenboek.
Hij is de geschikte man die ik zoek.
En zo raakte Pandark verloren in zijn kamer en zag men hem nooit meer terug. Sommigen zeiden dat hij van honger omkwam, anderen zeiden dat hij nog steeds ronddwaalt op zoek naar zijn CD's.
Ik zoek een geschenk voor mijn moeder.
Jij bent de man waarnaar ik op zoek ben geweest.
Ik was op zoek naar iets wat er niet was.
Ik zoek boeken over de Romeinse geschiedenis.
Zoek en gij zult vinden.
Zoek goede raad alvorens te beginnen.
オランダ語 "という言葉searching"(zoek)集合で発生します。
2000 Most Used Dutch Words (1/2)