1. de broek
オランダ語 "という言葉trousers"(de broek)集合で発生します。
Most common Dutch words 951 - 10002. broek
Mijn broek is nat.
Zijn moeder stelde voor om de versleten broek te verstellen, maar hij vond die gaten op zijn knieën wel cool.
Deze broek staat mij goed.
Ik heb niets nodig ... alleen een nieuwe broek.
Mijn broer gaf mij een broek.
Wat zal ik aantrekken: een broek of een rok?
Zijn broek wordt elke dag gestreken.
O jee, mijn witte broek! Hij was nieuw.
Hij deed een propere broek aan.
オランダ語 "という言葉trousers"(broek)集合で発生します。
Kleding in het Engelsunit 3 lesson 1