1. koek
Beter goed brood zonder boter, dan zoete koek zonder vrijheid.
De koek smaakt zoet.
Naar koek en kassa komt altijd een massa.
2. koekje
Hou op te bedelen om een koekje, Tim, zei zijn moeder. "Je weet het: 'Kinderen die vragen, worden overgeslagen.'"
オランダ語 "という言葉ciastko"(koekje)集合で発生します。
van Dale JEDZENIE3. het gebak
4. het taartje
5. het koekje